De basis van Adobe Photoshop voor beginners.

Voor De Fotoblogger maakte ik rond 2015 een uitleg Photoshop CC.
Daar is de uitleg niet meer beschikbaar en omdat er toch nog heel veel bruikbare tips in deze uitleg staan, host ik het nu op mijn eigen websites.

Als je Photoshop voor het eerst opstart, is het een redelijk intimiderend programma en lijkt het alsof je er moeilijk grip op zult krijgen. De ervaring leert dat wanneer je de interface begrijpt, je een basis hebt en het uitnodigt en nieuwsgierig maakt om er mee aan de slag te gaan. De nadruk ligt in deze uitleg op de interface en het gedrag van Photoshop. Er wordt niet ingegaan op daadwerkelijke bewerkingen. Deze uitleg is gebaseerd op de Nederlandse Photoshop CC versie 2014.2.2 op een Windows computer, maar is ook erg goed te volgen als je een andere versie hebt of een Mac.
Er zijn 101 manieren in Photoshop om tot eenzelfde resultaat te komen; onderstaand is één daarvan.

Tip 1: Leer gebruik te maken van Sneltoetsen. Het bespaart je een hoop muisklikken.
Bij gebruik van een Mac zijn Windows sneltoetsen: Ctrl=Cmd Alt=Option Shift=Shift.

Tip 2: De taalversie van Photoshop is eenvoudig te wijzigen van het Engels in het Nederlands en andersom. Navigeer naar C/Program Files/Adobe/Adobe Photoshop CC/Locales/nl_NL/Support Files/

Klik met de rechtmuisknop op het bestand tw10428.bak (dit is het Engelse taalbestand) en kies in het uitrolmenu voor: Kopiëren.
Klik nu met de rechtmuisknop op een blank deel in het venster en kies in het uitrolmenu voor: Plakken.
Klik nu met de rechtermuisknop op het bestand tw10428.bak – kopie en kies in het uitrolmenu voor: Naam wijzigen en vul in tw10428.dat (dit is het Nederlandse taalbestand).
Klik nu met de rechtermuisknop het bestand tw10428.bak en kies in het uitrolmenu voor: Naam wijzigen en vul in: tw10428.bak.oud. Photoshop kan het bestand tw10428.bak.oud niet meer vinden en start op met het Nederlandse taalbestand tw10428.dat
Om terug te gaan naar de Engelse versie, verander je tw10428.dat in tw10428.dat.oud en haal je bij het bestand tw10428.bak.oud. het woord “oud” weg, zodat tw10428.bak overblijft.

Door eerst een kopie te maken van het taalbestand zoals boven beschreven, kun je altijd terugvallen op een reserve bestand.
Als je een Nederlandse versie gebruikt en je wilt Engelse Actions (Handelingen) gebruiken, dan zullen die vaak niet werken omdat die stappen zijn beschreven in het Engels. Je kunt Photoshop dan (eventueel tijdelijk) omzetten naar Engels.

De werkruimte

De interface en het gedrag van Photoshop is naar voorkeur aan te passen: in de Menubalk > Bewerken > Voorkeuren. Je kunt zelfs de werkruimte ieder gewenste kleur geven, maar besef dat de kleur van de werkruimte mede de uitstraling van de afbeelding bepaalt. Dat is de reden dat je beter voor neutraal grijs kunt kiezen.

Rechtsbovenin de werkruimte kun je met twee muisklikken kiezen welke en op welke locaties de (deel)vensters (ook wel panelen genoemd) getoond moeten worden. Standaard staat de schikking op: Essentiële elementen, maar omdat ik Photoshop gebruik voor fotografie kies ik voor die optie. Een keuze zichtbaar maken doe je door met de linkermuisknop op de kleine driehoekjes te klikken die aan de rechterkant staan op de knop Essentiële elementen. In het uitrolmenu kun je nu een voorkeur aanklikken. Later kun je een persoonlijke lay-out van de werkruimte vastleggen Venster > Werkruimte > Nieuwe werkruimte > “naam” invullen > Opslaan.

Als de lay-out in de war is geraakt, kun je terug naar: Fotografie opnieuw instellen in hetzelfde uitrolmenu rechtsbovenin de werkruimte.

Via de Menubalk heb je toegang tot het programma. Mocht je de Menubalk helemaal kwijt zijn: Probeer eens: Sneltoets F (Full Screen Mode – Modus volledig Scherm). Een belangrijke optie in de Menubalk, die je vaak zult gebruiken, is het zichtbaar maken van (deel)Vensters: Menubalk > Vensters > als je nu op een onderdeel klikt, komt er een vinkje voor te staan, waaraan je kunt zien dat het Venster op je werkruimte is geopend (meestal aan de rechterkant van de werkruimte).

Vensters/Panelen

kun je op iedere gewenste plek in de werkruimte zetten door deze bovenaan met de linkermuisknop ingedrukt op te pakken en op de gewenste plaats los te laten.
Vrijwel alle vensters hebben rechtsbovenin een (streepjes) icoontje waarop je met de linkermuisknop kunt klikken om een uitrolmenu met opties te openen.
Als je op een rand van een venster gaat hangen met de muis, verschijnt er een dubbele pijl waarmee je met ingedrukte linkermuisknop het venster op de gewenste grootte kunt slepen. (zie onder)

Aan de linkerkant van de werkruimte bevindt zich het

Gereedschapvenster.


Door met de linkermuisknop op de twee kleine driehoekjes bovenaan het venster te klikken kun je wisselen tussen een schikking in een lang lint of in een schikking van de gereedschappen naast elkaar.
Met een rechtermuisklik op het kleine driehoekje rechtsonder in het icoon van het gereedschap worden de verwante gereedschappen zichtbaar en toegankelijk in een submenu.
Als je een gereedschap aanklikt om te gaan gebruiken kun je het gereedschap fine tunen (afstellen) in de Optiebalk. De Optiebalk verandert dus met het gereedschap mee.

Tip 3: De voorgrondkleur en de achtergrondkleur staan standaard op respectievelijk zwart en wit. Om snel terug te keren naar deze instelling: toets D. Om te wisselen tussen voorgrondkleur en achtergrondkleur: toets X.

Door gebruik te maken van (Aanpassings)lagen en Maskers kun je in Photoshop niet-destructief werken en als je deze lagen opslaat als TIFF of PSD (Bestand > Opslaan als… > ) kun je indien gewenst alle bewerkingen herzien of aanpassen. Het TIFF bestand gebruik ik als archief bestand. Nadeel is dat een TIFF bestand veel bewerkingsvermogen vraagt van de computer en veel sch(r)ijfruimte in beslag neemt, maar het geeft anderzijds flexibiliteit, slaat op zonder kwaliteitsverlies en kan door veel programma’s worden geopend of worden weergegeven.
PSD is een bestand dat gekoppeld is aan Adobe Photoshop.

Het lagenvenster

Om vertrouwd te raken met het werken met Lagen, Aanpassingslagen en Maskers is het aan te raden te beginnen met de meest eenvoudige gebruikte opties.

Wanneer een afbeelding wordt geopend in Photoshop verschijnt deze onmiddellijk als miniatuur in het Lagenvenster (zie het gele kader in de afbeelding hierboven) als de Achtergrondlaag. Deze is vergrendeld door middel van een slotje dat je helemaal aan de rechterkant op de laag ziet. Het is aan te raden de laag te ontgrendelen, omdat het slotje beperkingen oplegt bij de bewerkingen en het groeperen van lagen in een later stadium. Dat kun je doen door het slotje met ingedrukte linkermuisknop naar de prullenbak (zie 7 in de afbeelding) te slepen.

De handeling die ik daarna altijd doe is een kopie maken van de laag door middel van de Sneltoets: Ctrl + J . Deze laag komt bovenop de eerste laag en wordt ook zichtbaar als miniatuur in het Lagenvenster.

Photoshop leest de lagen van boven naar beneden. Iedere laag die je bovenop een andere zet, maakt de lagen eronder onzichtbaar. Door middel van klikken op het oogje voor de miniatuur van de afbeelding maak je een laag inactief (niet zichtbaar) dan wel actief (zichtbaar).
Een laag is actief als het oogje voor de miniatuur zichtbaar is en is bewerkbaar als je de laag selecteert (wordt blauwig gekleurd) door erop te klikken.

Standaard staat de Overvloeimodus (zie het rode kader in de afbeelding hierboven) van een laag op Normaal. Door met de linkermuisknop op de kleine driehoekjes op de Normaal knop te klikken kun je kiezen voor een andere Overvloeimodus en met de pijltjes toetsen (naar boven en naar beneden) van het toetsenbord door het uitrolmenu navigeren.
Daarnaast kun je de mate van Dekking (zie het blauwe kader in de afbeelding hierboven) regelen met een schuifje als je op het kleine driehoekje klikt naast 100%. Je kunt daar ook rechtstreeks een waarde intypen. Deze optie zul je vooral gebruiken bij Aanpassingslagen en Maskers.
De iconen 1 t/m 7 onderin het Lagenvenster:
1 = als je meerdere lagen in het Lagenvenster tegelijk selecteert, kun je deze koppelen.
2 = laagstijl toevoegen. Hiermee opent het venster Laagstijl en kun je effecten toepassen op een laag of (na een selectie) op een gedeelte van een laag.
3 = masker toevoegen (zie hieronder).
4 = aanpassingslaag maken (zie hieronder)
5 = nieuwe groep maken. Je kunt hiermee verschillende lagen in een groep (zie het als een map) zetten waardoor je beter overzicht houdt als je veel lagen en/of aanpassingslagen hebt gebruikt.
6 = een nieuwe laag maken. Voegt een transparante laag toe bovenop de lagenstapel.
7 = prullenbak. Je kunt lagen/effecten/maskers met ingedrukte muisknop naar de prullenbak slepen om te verwijderen.
De volgorde van lagen in het Lagenvenster kun je desgewenst wijzigen door ze met ingedrukte linkermuisknop naar de juiste locatie te slepen.

Maskers:

Met behulp van een Masker kun je een laag die onder een andere laag ligt in het Lagenvenster gedeeltelijk zichtbaar maken. De toepassingen zijn legio, maar om hier alleen het principe uit te leggen houden we het simpel.

Stel dat je opnames hebt van dezelfde locatie met verschillende belichtingen (zie afbeeldingen hierboven). Bij de ene opname is de bovenkant correct belicht en bij de andere opname is de onderkant correct belicht. Je wilt het beste resultaat van beide opnames gebruiken. Dit kun je doen met behulp van een Masker.

Beide lagen zijn onder elkaar geopend in één document d.w.z. in één tabblad ( Zie *1 onderaan de pagina;  hier wordt een manier uitgelegd hoe je dat kunt doen).

In dit geval ligt de te lichte bovenkant bovenop en de goed belichte bovenkant er onder. Sleep het slotje van de achtergrond naar de prullenbak. Die laag wordt nu laag 0 en maak van laag 0 een kopie door erop te klikken en Sneltoets Ctrl + J .
Zorg ervoor dat de voorgrondkleur Zwart is (zie 1) Sneltoets D. Kies het Penseel : Sneltoets B van Brush als gereedschap (zie 2) en kies in de Optiebalk voor een Penseelgrootte (zie 3) en een Dekking (zie 4).
In dit geval wil je de bovenkant van de onderste laag helemaal zichtbaar hebben, dus kies je voor een Dekking van 100%. Selecteer de bovenste laag in het Lagenvenster door erop te klikken en maak een Masker door op de 3e icoon onderin het Lagenvenster te klikken (zie 5). Het Masker wordt toegevoegd door middel van een witte miniatuur achter de laag (zie 6) . Als je gaat werken met een Masker moet je altijd eerst IN het Masker klikken. Klik met de linkermuisknop in het witte Masker en schilder met het zwarte penseel over het bovenste deel van de afbeelding. In het witte Masker kun je nu zien dat er een zwarte laag wordt geschilderd. Het gebied dat in het Masker zwart is, maakt het deel van de onderliggende laag zichtbaar. Het gebied dat in het Masker wit is, maakt het deel van de onderliggende laag onzichtbaar.
Een groot voordeel van werken met Maskers is dat je niet destructief werkt. Wanneer je een foutje hebt gemaakt met het zwarte penseel kun je met een wit penseel in het witte Masker de fout herstellen. Klik in het Masker en schilder met het witte penseel op de afbeelding op de plaats waar je de fout wilt herstellen.

Aanpassingslagen

Aanpassingslagen zijn vergelijkbaar met Maskers, maar krijgen een specifieke functie mee.
Een Aanpassingslaag kun je op verschillende manieren oproepen.
de 1e optie is klikken op het 4e icoon onderin het Lagenvenster en in het uitrolmenu de gewenste aanpassingslaag kiezen (zie 1 en 2 hieronder)
de 2e optie is op een icoon klikken vanuit het Aanpassingenvenster: Menubalk > Venster > Aanpassingen (zie 3) . Het venster staat of verschijnt aan de rechterkant van de werkruimte.

Open een afbeelding, verwijder het slotje en maak een kopie van de laag: Sneltoets Ctrl + J. Stel dat je een Aanpassingslaag Belichting wilt maken. Klik op het 4e icoon onderin het Lagenvenster (zie 1) en kies in het uitrolmenu voor Belichting (zie 2) of klik in het Aanpassingenvenster op het 4e icoon Belichting (zie 3). Er wordt nu een witte miniatuur Aanpassingslaag Belichting toegevoegd bovenop de lagenstapel. In beide gevallen opent een Eigenschappenvenster. Op het tabblad Belichting kun je met de schuif Belichting de afbeelding een lichter of een donkerder uiterlijk geven (zie 4). Stel dat nu alleen de onderkant van de afbeelding iets lichter zou moeten worden, dan trek je het Belichtingsschuifje naar rechts totdat de onderkant naar je zin is. De Aanpassingslaag kun je nu benaderen alsof het een Masker is. Klik met de linkermuisknop in de witte Aanpassingslaag Belichting. Selecteer een zwart Penseel, regel in de Optiebalk de penseelgrootte en de dekking en schilder met zwart op de afbeelding waarvan je de donkere bovenkant van de foto wilt zien van de laag eronder. Ook nu geldt: zwart op een witte Aanpassingslaag maakt zichtbaar, wit op een witte Aanpassingslaag maakt onzichtbaar.
Waarschuwing: Via het Menu > Afbeelding > Aanpassingen, kun je verschillende aanpassingen op een afbeelding toepassen. Deze worden direct op de afbeelding zelf van kracht en kun je naderhand niet meer fine tunen of wijzigen. Het is daarom handiger om een Aanpassingslaag te gebruiken.

*1) van 2 tabbladen 1 document maken (bestaande uit 2 lagen)

Bron o.a.: https://helpx.adobe.com/nl/photoshop.html

In deze serie verscheen ook:

Het verplaatsen binnen Photoshop CC2015 (voor fotografen) uitgediept

Het Selectiegereedschap binnen Photoshop CC2015 (voor fotografen) uitgediept

Uitsnijdgereedschappen binnen Photoshop CC2015 (voor fotografen) uitgediept

Meetgereedschappen binnen Photoshop CC2015 (voor fotografen) uitgediept

Retoucheergereedschappen binnen PS CC2015 (voor fotografen) uitgediept Deel I

Retoucheergereedschappen binnen PS CC2015 (voor fotografen) uitgediept Deel II

Tekengereedschap uitgediept binnen PS CC2015.1 (voor fotografen) uitgediept (onder constructie).

Tekst- en tekengereedschappen binnen PS CC2015.1 (voor fotografen) uitgediept

Navigatiegereedschappen en overige binnen PS CC2015.1 (voor fotografen) uitgediept. (onder constructie)